Nationale vereniging voor mensen met lupus, APS, sclerodermie en MCTD
Open menu

Antistoffen


Antistoffen tegen eigen lichaamscellen

In het laboratorium wordt onderzocht of er auto-antistoffen in het bloed aanwezig zijn, dus antistoffen die zich richten tegen het eigen lichaam. Bij SLE gaat het vooral om antistoffen die zich richten tegen onderdelen van de kern van de lichaamscellen. Een algemene naam voor deze antistoffen is ANA: antinucleaire antistoffen of ANF: antinucleaire factor (nucleair = tot de kern behorend).

Als deze antistoffen in het bloed aanwezig zijn, dan is er een positieve ANA-test of positieve ANF-test. Vervolgens onderzoekt het laboratorium om welke antistoffen het precies gaat. Bij SLE kunnen er zestig verschillende antistoffen voorkomen – niet iedereen heeft dezelfde antistoffen.

Typisch

De antistoffen anti-DNA en anti-Sm zijn ‘typisch’ voor SLE: ze komen nauwelijks bij andere aandoeningen voor. Als het laboratorium deze antistoffen in je bloed vindt, kan dat een belangrijke aanwijzing zijn dat je SLE hebt.

Naast de genoemde antistoffen kunnen er ook nog andere antistoffen in het bloed voorkomen, zoals anti-U1RNP, anti-La/SS-B, anti-Ro/SS-a en anti-2RNP. Deze antistoffen komen echter ook bij andere auto-immuunziekten voor.

Anti-DNA

75 % van de mensen met SLE heeft een antistof tegen het eigen DNA in het bloed.

Wat is DNA?

DNA is een afkorting voor de Engelse term deoxyribonucleic acid (desoxyribonucleïnezuur). Dit is een stof die in de kern van elke lichaamscel zit – behalve in de rode bloedcellen, omdat die geen kern bevatten. DNA heeft de vorm van een dubbele spiraal, het ziet eruit als een wenteltrap.

Het DNA bevat informatie over onze kenmerken: de kleur van onze ogen, een bepaalde karaktertrek, maar ook de aanleg om een bepaalde ziekte te krijgen. Het geheel van deze informatie wordt onze genetische code genoemd.

Antistoffen die invloed hebben op de bloedstolling

Zo’n 30 tot 40 % van de mensen met SLE heeft antifosfolipidenantistoffen in het bloed. Onder invloed van deze antistoffen klontert het bloed sneller en neemt de kans op trombose, een miskraam en vroeggeboorte toe.

Er is sprake van het antifosfolipidensyndroom (APS) als iemand die antifosfolipidenantistoffen in het bloed heeft en een ’trombo-embolisch event’ (= trombosebeen, longembolie, een (voorbijgaande) beroerte of drie achtereenvolgende miskramen) heeft doorgemaakt.

Antistoffen tegen bloedcellen

Naast de genoemde antistoffen zijn er ook antistoffen die de rode en witte bloedcellen en bloedplaatjes aanvallen. Ze richten zich tegen de celwand, dus tegen het buitenste laagje van deze cellen.